COLLUMN Gerard Borst
Geld speelt de grote rol
In een stuk in de Financial Times waarschuwen Niall Ferguson en Nouriel Roubini voor een herhaling van de rampen van de jaren dertig. Mij inspireerde dat tot een middag grasduinen in de boekenkast. Hoe zat het ook al weer met die jaren dertig? Het volgende is bedoeld als een zomerse geschiedenisles (met ook een snuifje bellettrie erin).
‘Het geld trapt ons en wanneer het geld even stopt en ons de gelegenheid geeft, willen wij het likken.’
Nooit meer armoede
Ons vertrekpunt ligt in de Amerikaanse geschiedenis. We gaan terug naar 1918, het jaar waarin de Amerikaanse inbreng het einde van de Eerste Wereldoorlog bespoedigde.
De Amerikanen stonden aan de vooravond van wat naderhand ‘het ongelooflijke tijdperk’ werd genoemd, de jaren 1920. Toen die periode aanbrak, draaide de industrie op volle toeren en was de landbouwproductie overvloedig. Dankzij grote winsten werd speculeren op de beurs een rage. Het gebeurde veelal met geleend geld, dat banken maar al te graag ter beschikking stelden. Optimisme vierde hoogtij. Armoede werd in toenemende mate gezien als een overwonnen probleem.
In de eerst helft van 1929 raakte de economie oververhit. Op de beurs was sprake van een speculatiehausse. Te vrezen viel dat die zou eindigen in een ineenstorting van de markt. De bubbel stond, anders gezegd, op barsten. De lonen en beurskoersen waren hoog. Daardoor was het consumentenvertrouwen bijna onbegrensd. De door het plafond schietende consumptie joeg de hausse nog meer op, en toen lag het inflatiemonster op de loer. Om die dreiging weg te nemen, verhoogde de Federal Reserve (centrale bank) de rente. Het haalde niets uit, consumentisme noch beursgekte liet zich intomen. Ten slotte gebeurde het onvermijdelijke: de zeepbel spatte uiteen. Prijzen – in het bijzonder die van aandelen – die tot dan toe nog redelijk hadden geleken werden ineens gezien als buiten alle proporties.
Op 24 oktober 1929, ‘Zwarte Donderdag’, raakten op de New Yorkse Effectenbeurs de koersen in een vrije val. Beleggers wilden razendsnel van hun aandelen af, waardoor die koersen helemaal onderuit gingen.
Kapitalen smolten weg. Banken kregen hun enthousiast uitgeleende geld niet terug. Spaarders verloren hun vertrouwen en vormden lange rijen om bij diezelfde banken hun dollars terug te halen. Amerika raakte in een negatieve spiraal: banken en andere bedrijven gingen op de fles, mensen raakten werkloos, de koopkracht daalde, bedrijven hadden minder inkomsten, ontsloegen mensen of gingen failliet – enzovoort, enzovoort.
Zo braken de jaren van de Grote Depressie aan. Doordat Amerika en Europa nauw verweven waren, kreeg die een mondiale omvang. Overal stortten economieën in en bereikten werkloosheidscijfers ongekende hoogten.
In Nederland werd de depressie voelbaar vanaf eind 1930. De economische groei sloeg om in een forse krimp. Binnen een jaar verdubbelde de werkloosheid naar 15,9 procent van de beroepsbevolking (= 225 duizend werkzoekenden). In 1932 groeide het aantal werkzoekenden tot 350 duizend en begin 1936 werd met 480 duizend de top bereikt. Dat was 32,7 procent van de beroepsbevolking.
De sores van een gezin
Werkloosheid is het onderwerp van Geld speelt de grote rol, een verhalenbundel van de vergeten schrijver Adriaan van der Veen (eerste druk 1938). Van der Veen laat een jonge verteller aan het woord, de zoon van een ontslagen reiziger in tabak. De lezer leeft mee met de sores van diens gezin. De schulden bij huisbaas en leveranciers, de uiteindelijke verhuizing naar een mindere buurt, het vernederende aanklopen om hulp bij iets meer bevoorrechte familieleden – de verteller stalt het allemaal uit zonder sentimenteel te worden of te vervallen in armoederetoriek. Centraal in de verhalen staat de moeder. Het is haar verdriet dat op de voorgrond treedt, haar teleurstelling, haar ontreddering die de verteller sterk doet uitkomen.
Van der Veens bundel is doorspekt met geldwijsheden. Een daarvan is het citeren waard: ‘Het geld trapt ons en wanneer het geld even stopt en ons de gelegenheid geeft, willen wij het likken.’
Keren zware tijden weerom?
Die jaren dertig, zo veel is in deze geschiedenisles duidelijk geworden, waren geen pretje (nooit een understatement uit de weg gaan). Keren die zware tijden weerom? Het gevaar bestaat, zeggen Niall Ferguson en Nouriel Roubini in de Financial Times. Tot slot wil ik daar nog even bij stilstaan.
Eerst zoomt de camera in op de heren zelf: de een zowel als de ander is een vaste waarde in de intellectuele voorhoede van de westerse wereld. De Brit Ferguson, Harvard-professor, maakte, behalve als echtgenoot van Ayaan Hirsi Ali, vooral naam als financieel-economisch historicus. De in Turkije geboren Amerikaan Roubini, hoogleraar economie aan de Universiteit van New York, verwierf zich een reputatie door de kredietcrisis van 2008 te voorspellen.
Hun gezamenlijke artikel in de gezaghebbende Britse zakenkrant gaat over de schuldencrisis. Komt Europa daar nog uit? Dat is zeker niet uitgesloten, aldus de twee denkvirtuozen. Zij halen Angela Merkel aan, die onlangs benadrukte dat monetaire unies nooit hebben kunnen functioneren zonder een fiscale en politieke unie. De Europese leiders, de Duitse voorop, moeten hun verantwoordelijkheid nemen en de noodzakelijke stappen zetten in de richting van die fiscale en politieke integratie. Alleen op die manier, aldus Ferguson en Roubini, wordt een terugkeer naar die zware tijden vermeden.
Laten we hopen dat men niet doof blijft voor de raad van wijze mannen.
Gerard N. Borst is freelance publicist. Voor het Geldmuseum deed hij onderzoek naar geldculturen. In zijn column voor Genoeg.nl beweegt hij zich op het snijvlak van geld, literatuur en politiek.